vrijdag 24 december 2010

De drie-eenheid


Welke associaties krijg je bij het woord drie-eenheid? Bij mijzelf komen bijvoorbeeld naar boven: dogma, verwarring, strijd. Ik heb mij lange tijd afgevraagd of dit dogma wel bijbels was. Er staat immers niet in de bijbel, niet met zoveel woorden in elk geval, dat God uit drie personen Vader, Zoon en Heilige Geest bestaat, ook al vormt deze triade wel een terugkerende uitdrukking in het Nieuwe Testament. Bij het woord God denk ik toch vooral aan de Vader. Ook Jezus lijkt vooral gefocust te zijn op de Vader als onderwerp van verering. Hoe kan het dan toch dat het christendom de drie-eenheid lange tijd heeft gezien en nog ziet als maatstaf voor orthodoxie? Uit ervaring kan ik zeggen dat er van toetreders tot bepaalde gemeenten wordt gevraagd om de trinitarische formulering van Nicea te ondertekenen. Enig doorvragen laat meestal zien dat vrijwel niemand dit op een bevredigende manier kan uitleggen. Of het laat zien dat elke gelovige weer zijn eigen interpretatie van dit dogma heeft. Ondanks de verlegenheid en verscheidenheid rond dit dogma, staat het toch vaak pal bovenaan het lijstje geloofsartikelen dat van belang wordt ge-acht in een christelijke gemeente.

Jodendom en Islam hebben grote problemen met de drie-eenheid. Een citaat uit het boek 'De Heer uw God is Een', een discussie tussen Lapide en Moltmann, geeft de visie van Islam en Jodendom als volgt weer: “Zo stelt de Koran: 'Spreek: Uw God is een enige God, er is buiten Hem geen god. Ongelovig zijn al diegenen die beweren dat God de derde van drie is, terwijl er maar Eén Enige is. Wanneer zij niet ophouden met dit te verklaren zal hen een smartelijk lot treffen.' De Talmoedwijzen zijn op dit punt wat milder dan de profeet Mohammed. Zij stellen vast dat deze trinitarische nevenschikking wel te kort doet aan het zuivere monotheïsme, maar ook dat dit geen doodzonde is zoals bijvoorbeeld afgoderij.” (pag. 18/19)
Dat roept bij mij vragen op en maakt het dogma op zijn minst toch kritiekwaardig, ook al ben ik geen Jood of moslim.

Het lezen van twee boeken van Eginhard Meijering hebben mij geholpen enig zicht te krijgen op de drie-eenheid en ook het belang ervan voor het christelijk geloof. Het bijzondere aan deze auteur, die 25 jaar lang lector theologiegeschiedenis was in Leiden, is dat hij goed op de hoogte is van kritisch- wetenschappelijke ontwikkelingen in de theologie maar toch blijft volhouden dat de drie-eenheid iets essentieels uitdrukt voor het christelijk geloof. Ook is hij zich ervan bewust dat het dogma een kloof schept tussen andere godsdiensten maar ziet dit niet als bezwaar.

Allereerst kort iets over het eerste boek wat ik van hem gelezen heb: “God – Christus – Heilige Geest: over de bedoeling en achtergrond van de drie-eenheid”. Dit boek geeft de geschiedenis weer die tot de formulering van Nicea-Constantinopel heeft geleid. Dit is wat mij betreft de beste manier om iets van de drie-eenheid te begrijpen. Er is namelijk een ontwikkeling geweest die tot dit dogma heeft geleid. Als je het woord drie-eenheid noemt klinkt daarin heel die ontwikkeling mee. Je kunt niet zomaar het eindproduct uit de 4e eeuw nemen en zeggen: dit geloof ik of geloof ik niet, punt. Je moet weten wat de bedoeling is geweest van dit dogma, wat men met dit dogma heeft geprobeerd uit te drukken.
Verder laat het boek nog iets belangrijks zien: de leer van de kerkvaders is niet eenduidig. Er kan simpelweg niet worden beweerd dat de kerkvaders, in het boekje worden Justinus, Irenaeus, Origenes en Athanasius behandeld, een eenduidige visie hadden op wat later is vastgelegd tijdens de concilies.

Het tweede boek wat ik van Meijering heb gelezen is “Wie is Jezus Christus?”
De leer van de drie-eenheid, ook al zijn er drie personen, hangt toch vooral op de relatie tussen Jezus en God. Dat merk je als je gaat discussiëren over dit onderwerp. Als je aangeeft er moeite mee te hebben, komt meestal als eerste de vraag: maar hoe zie jij Jezus dan? Want, zo wordt er vaak kort en simpel gezegd: Jezus is God. Een uitdrukking waar voor mijn gevoel toch de nodige toelichting bij hoort.
De tak van de theologie die zich bezig houdt met de vraag wie Jezus is, heet christologie. Tegenwoordig lijken de meeste hoogopgeleide theologen voor een zogenaamde lage christologie te kiezen. Laag wil zeggen: Jezus was een gewoon mens, een bijzondere profeet die het om God ging, maar zonder bijzondere pretenties omtrent zijn eigen persoon.
Hier tegenover kan je een hoge christologie stellen die bij de ontwikkeling van de drie-eenheid centraal stond: De eeuwige Zoon van God, of: Gods Logos/Woord kwam vanuit de eeuwigheid naar onze tijdelijkheid en nam de vorm aan van de mens Jezus uit Nazaret.
Meijering probeert in zijn boek aan te tonen dat, met de kennis van de moderne wetenschap, het niet zo hoeft te zijn dat een lage christologie meer voor de hand ligt dan een hoge.
Wel wil hij rekening houden met de consequenties van de resultaten van het kritische onderzoek. De kerk moet hier rekening mee houden, ook al blijven het waarschijnlijk altijd onbewijsbare hypothesen. Door het hele boek geeft Meijering aan dat als we geloven dat God Jezus uit de doden heeft opgewekt en Jezus nu de levende Heer is, de consequenties van wetenschappelijk onderzoek een betrekkelijk belang hebben. Dit belang kan positief zijn voor de verantwoording van het geloof.

Als voorbeeld geeft hij hiervan het onderzoek naar de opstandingsverhalen. De wetenschap stelt als hypothese dat het hier gaat om overgeleverde legendes, geen feitelijke historie. Meijering geeft er telkens de voorkeur aan om de hypothesen het voordeel van de twijfel te gunnen en na te gaan wat voor consequenties die voor het geloof kunnen hebben. Let wel dat dit iets anders is dan de wetenschappers hun gelijk te geven. Meijering stelt: de opstandingsverhalen kunnen legendarisch zijn, de opstanding zelf was een historisch gebeuren wat de basis vormt voor ons geloof. 'We mogen de diversiteit die het kritische onderzoek in de tradities omtrent Jezus' opstanding aanwijst juist dankbaar aanvaarden, omdat die diversiteit ons duidelijk maakt dat de opstanding niet kan worden gedefinieerd, maar wel kan worden geloofd' (pag. 46).
De diversiteit in opstandingsverhalen kan dus niet bewijzen dat de opstanding niet heeft plaats gevonden, maar drukt juist uit dat de opstanding zoiets wonderlijks was dat het eigenlijk niet in feitelijk proza kan worden uitgedrukt.

Een ander voorbeeld. De stelling die door een gezaghebbend theoloog is gedaan in de vorige eeuw: 'Inhoud van het evangelie, zoals Jezus het verkondigde, is niet de Zoon, maar de Vader'. Meijering onderzoekt de consequentie van de waarheid van deze hypothese en stelt zich de vraag of dit per se tot een lage christologie moet leiden. Een geloof in God legt namelijk alle nadruk op God en niet op de mens Jezus. Het gaat er volgens Meijering niet om of de persoon van Jezus later is vergoddelijkt, maar of we in Jezus de Schepper van hemel en aarde op een unieke wijze horen spreken en handelen. Als dat is zo, volgt de vraag wat Jezus meer is dan simpelweg een prediker. Het gaat er in het christelijk geloof volgens Meijering om dat de openbaring van God in Jezus beslissend is en niet zomaar een willekeurige openbaring. Een hoge christologie houdt in dat de eeuwige Zoon van God vanuit de hemel mens op aarde werd. Maar het is niet duidelijk of het voorbestaan van de Zoon letterlijk genomen moet worden. “Joden geloofden bijvoorbeeld dat de Wet al vóór de schepping bij God was. Bedoelden ze daarmee dat er al twee stenen tafels bij God waren, of dat God de hele Wet al in zijn gedachten had? (…) Anderzijds: wat is reëler dan wat in de gedachten van God bestaat?” (pag. 102).
“Belangrijk is wel dat Christus die titel (Heer) van God heeft gekregen en dat hij zo wordt genoemd 'tot eer van God, de Vader', zoals Paulus het in een bekende passage zegt (Fil. 2:9-11). (…) We hoeven ons ten aanzien van de evangeliën bepaald niet kritisch op te stellen om te veronderstellen dat de aardse Jezus de titel 'Heer' wel voor God de Vader, maar niet voor zichzelf heeft gebruikt.” (pag. 94)
Het is dus niet zo dat een hoge christologie door vondsten in de wetenschap bedreigd wordt, zelfs niet als blijkt dat Jezus zélf geen hoge christologie had. Het gaat er bij een hoge christologie om dat de mens Jezus van Nazaret, wiens inhoud van het evangelie de Vader zou zijn en niet de Zoon, door ons herkend wordt als de opgestane Heer door wie God een unieke en beslissende openbaring aan ons doet.

Nu terug naar de drie-eenheid. In de belijdenis van Nicea gaat het onder andere om het verschil of de eeuwige Zoon van God geboren of gemaakt is. Volgens Meijering wordt hiermee uitdrukt dat “de Zoon, die in Jezus mens wordt, niet een willekeurige openbaring van God is, maar dat de openbaring in hem tot het wezen van God behoort, dat God in hem openbaart wie hij is en wil zijn. Bij de maagdelijke geboorte, of liever: bij de ontvangenis uit de Heilige Geest gaat het erom dat de mens Jezus een directe scheppingsdaad van God is.”
Het gaat Meijering dus niet om de letterlijke woorden, maar om de bedoeling achter de woorden.
Dat wordt duidelijk in de volgende citaten:

De eeuwige Zoon nam de gestalte van Jezus van Nazaret aan en daarom was Jezus wie hij was, de mens die helemaal op God gericht was. Hij heeft gedaan wat wij niet kunnen. In hem is God als de Zoon gehoorzaam geweest aan de Vader. Bij die gehoorzaamheid wil God ons als gemeente betrekken. Hiermee hebben we ons dus aangesloten bij het dogma van de drie-eenheid. Een dogma is geen geloofswet, maar een dogma wil uitdrukken – in menselijke en dus gebrekkige woorden – wat voor het geloof kostbaar is. Het dogma is in de eerste plaats een belijdenis, vervolgens stof om over na te denken, maar het moet geen axioma worden op grond waarvan we gaan redeneren.” (pag. 114)

Het dogma van de drie-eenheid wil zeggen: God is geen dood punt, er is inderdaad maar een God, maar God is geen starre eenheid. (…) Deze leer kan ons helpen te begrijpen dat in Jezus God tot ons komt, en dat dit uiteindelijk de enige reden is waarom wij in de christelijke kerken nog steeds over Jezus willen spreken.” (pag. 115)

Een kritisch onderzoek dat wil bewijzen dat het trinitarisch dogma helemaal niet in de bijbel staat en daarom geen gezag kan hebben verschilt niet principieel van een onkritisch orthodox fundamentalisme dat met een aantal teksten bewijst dat dit dogma wel degelijk in de Bijbel staat en daarom door ons aanvaard moet worden.” (pag. 116)

Er zijn in de huidige tijd vele christenen die nog steeds van mening zijn dat het dogma van de drie-eenheid in die zin een fundamenteel geloofsartikel is dat het door alle ware christenen altijd is beaamd. Ik behoor niet tot hen, maar ben wel van mening dat de belijdenis van de drie-enige God van fundamentele betekenis is voor het verstaan en verwoorden van het christelijke geloof. Ik beoordeel de ontwikkeling die tot dit dogma heeft geleid dan ook positief. Ik ontken niet dat daarin betweterij en streven naar macht – aan alle kanten zowel bij ketters als orthodoxen – een rol hebben gespeeld.” (pag. 118)

Samenvattend: Meijering doordenkt de consequenties van de moderne wetenschap voor de christologie maar pleit op basis van de opstanding toch telkens voor een hoge in plaats van een lage christologie. Deze hoge christologie sluit aan bij wat volgens hem de bedoeling is van de drie-eenheid en deze verwoordt vervolgens wat fundamenteel is voor het christelijk geloof: In Jezus komt God tot ons. Ook al heb persoonlijk nog steeds veel vragen en bedenkingen bij het dogma, door het lezen van Meijering ben ik het toch wat positiever gaan waarderen. Bij de bedoeling ervan kan ik in elk geval aansluiten.

zondag 5 september 2010

Aus einem Guß - Interview met Johan van den Berg

Sinds iets meer dan een jaar volg ik @Jominee op Twitter. Zijn echte naam is Johan van den Berg en hij is predikant in de PKN. Volgens mij ben ik hem gaan volgen net nadat het boek van Boele Ytsma, Van de Kaart, uitkwam en zich hierover een discussie ontspon op Twitter. Johan gaf aan dat hij wel ongeveer hetzelfde dacht als Boele, maar dat hij hier geen crisis voor nodig heeft gehad. Ook zag ik Johan regelmatig twitteren over de kwestie Israël/Palestina. Het werd tijd voor een interview.

Vertel eens wat over je achtergrond. Hoe ben je predikant geworden? Welke denkers hebben je opvattingen beïnvloed? Wat heeft je leven getekend?

Ik ben geboren in 1964 en opgegroeid in een (synodaal) gereformeerde familie in de Achterhoek. Na een christelijke lagere school in Eibergen bezocht ik de rooms-katholieke middelbare school in Groenlo. Ik ben afgekeurd voor de Burgerluchtvaartschool en ben toen mijn tweede keuze gevolgd: studie Arabische Taal en Cultuur aan de Katholieke Universiteit Nijmegen (tegenwoordig: Radboud Universiteit). Aan het einde van die studie ben ik tijdens een studieverblijf in Caïro tot “bezinning” gekomen en heb besloten dat ik daarna theologie wilde studeren in Kampen om dominee te worden. Zo gezegd, zo gedaan (in gepast tempo) en in 1998 afgestudeerd als theoloog. Nu ben ik werkzaam als gemeentepredikant in mijn tweede gemeente: de (gereformeerde) Sionkerk in Ameide (PKN).
Ik kan niet echt denkers noemen die mijn leven hebben beïnvloed. Van velen heb ik veel opgestoken en geleerd. Wat mijn leven heeft getekend: het overlijden van mijn moeders. Mijn eigen moeder overleed toen ik 16 was aan een hartstilstand. Mijn tweede moeder (met wie ik op z’n minst zo’n goede band had) is zeven jaar geleden om het leven gekomen bij een auto-ongeluk. Toen mijn vader net mijn tweede moeder had leren kennen – ik was toen 21 en studeerde in Nijmegen – heeft hij kort na elkaar drie hartinfarcten gehad. Ook dat heeft mijn leven getekend, in de zin dat ik besef dat allerlei narigheid je zomaar ongevraagd kan overvallen. Ik ben meer van dag tot dag gaan leven daardoor: geniet van het goede dat je vandaag wordt toegeworpen en leef vandaag. Ik snap weinig van mensen die zich onnodige moeiten op de hals halen, ook in theologisch opzicht.
Belangrijke bijbelteksten zijn voor mij:
  • het Grote Gebod
  • de Bergrede
  • Micha 6:8
  • Prediker 3:13
Bedoel je hiermee dat mensen zich niet onnodig zouden moeten bezighouden met theologische vragen?
Met nadruk op “onnodig”. Wellicht zouden mensen zich moeten afvragen: “Helpt het mij echt verder in mijn geloofsleven als ik op deze vraag een antwoord krijg?” of: “Voegt het antwoord op deze theologische vraag concreet iets toe aan mijn dagelijkse geloofspraktijk?”
Een valkuil bij mijn houding is mogelijk dat je in theologisch opzicht te lui wordt en te snel denkt: waarvoor zou ik de moeite doen… Het is dus geen pleidooi om het theologiseren te vermijden. Maar als het om de adiafora van het geloof gaat, dan moet je het jezelf en anderen niet te moeilijk maken.

Wat is het evangelie?
De blijde boodschap dat het Koninkrijk van God nabij is (onder ons, in ons midden) en dat daarin ook voor ons een plaats is vrijgehouden door de grote liefde en genade van God. Ik besef dat Jezus die plaats voor mij heeft gereserveerd en mij in zijn Vaders naam oproept om bovenstaande Bijbelwoorden in praktijk te brengen tot eer van God en tot heil van de mensen.

Wat is het wezenlijk nieuwe dat met de komst van Jezus aanbrak? Het Koninkrijk van God, is dat iets wat ervoor nog niet bestond, nog niet nabij was voor mensen die in intimiteit met God omgingen?
De kern van het nieuwe is denk ik “de liefde”, die door Jezus tot het ijkpunt van waar geloof wordt gemaakt: als antwoord op Gods liefde voor ons mensen, vraagt Jezus om onze liefde voor God. Daarbij breidt hij die roeping uit buiten het joodse volk: het gaat om “al zo lief had God de WERELD”.
Je kunt niet zeggen dat dit “nieuwe” iets anders is dan voorheen is verkondigd. Jezus radicaliseert die boodschap echter met de eis dat het niet (langer) om het uitvoeren van opgelegde geboden moet gaan, maar om het “van harte” beantwoorden van Gods liefde zoals Hij het in het Grote Gebod verwoordt.
Het gaat niet langer om knechtschap, maar om vriendschap, zoals het door Jezus wordt verwoord in Joh. 15:15vv – “Ik noem jullie geen slaven meer, want een slaaf weet niet wat zijn meester doet; vrienden noem ik jullie, omdat ik alles wat ik van de Vader heb gehoord, aan jullie bekendgemaakt heb. Jullie hebben niet mij uitgekozen, maar ik jullie, en ik heb jullie opgedragen om op weg te gaan en vrucht te dragen, blijvende vrucht.”

Wat is jouw uitleg van het begrip Triniteit en het belang ervan voor vandaag?
De Triniteit is een theologisch denkmodel dat probeert te benaderen hoe God ons in ons dagelijks leven tegemoet komt. Ik gebruik daarvoor de metafoor van de zon of van het vuur: God is als een vuur: de vlam (de Vader) zou mij verteren maar hij geeft het licht (de Zoon) dat mij de dingen laat zien zoals ze zijn, en de warmte (de Geest) die mij koestert en mij kracht geeft om mijn werk te doen.
Het belang ervan is dat je ontdekt hoe veelzijdig God is en op hoeveel manieren Hij zich aan ons “laat zien”. Het voorkomt een vastleggen van God in monolithische beelden en gedachten.

Schuilt er niet ook een gevaar in het trinitarisch denken? Juist in het vástleggen van de relatie tussen God, Jezus en de Heilige Geest in een formule? Kunnen we het niet gewoon houden op de tekst van de Bijbel en deze voor meerdere interpretaties open laten?

De trinitarische formule is allereerst doxologie. Ze komt uit de liturgie van de vroege gemeente (voor zover ik weet) en is pas later theologisch uitermate grondig doordacht. Denk aan het zendingsbevel dat je al in Mat. 28:19 tegenkomt. Ik houd het dus op de tekst van de Bijbel in dezen. Tegelijk begon ik niet voor niets mijn antwoord met te zeggen dat de Triniteit een theologisch denkmodel is, net zoals je bij scheikunde die leuke bolletjes-met-stokjes constructies hebt om duidelijk te maken hoe moleculen in een stof zich mogelijk (!) tot elkaar zouden (!) kunnen verhouden. Het is een mogelijke benadering van hoe de Vader, de Zoon en de Heilige Geest zich tot elkaar verhouden, beredeneerd vanuit de Schrift en de ervaring die gelovigen met God hebben.
Net als bij alle goede dogmatiek geldt dat het dogma allereerst doxa (lofprijzing) moet zijn: dus niet tot bevrediging van onze intellectuele capaciteiten, maar tot verheerlijking van Gods naam. En om te proberen (!) een antwoord te vinden op de in de evangeliën herhaaldelijk gestelde vraag: Wie is toch deze? Het gaat erom God te verhelderen voor de mensen. Niet om Hem vast te leggen, maar om met elkaar over God in gesprek te blijven.

Sola Scriptura?
Ja – maar dan in samenhang met de andere “sola’s” (Sola gratia • Sola fide • Solus Christus • Soli Deo Gloria). Met name de eerste drie als grondslag voor de reformatie zijn m.i. van belang. Naast en buiten de Schrift om zijn er vele manieren om iets van God te ontdekken en te ervaren in ons leven. Maar er dreigt een ongebreideld geloofssubjectivisme te ontstaan als we ons gezamenlijke doen en spreken niet steeds weer ijken aan de Schrift. Dat is de controleerbare (!) bron die wij als christenen gemeenschappelijk hebben. Daaraan kun je ook toetsen of “uitingen van de Geest” wel of niet authentiek zijn.
Wat buiten de Schrift om tot ons komt, kan zeer opbouwend en leerzaam zijn – en zelfs onmisbaar. Maar het heeft alleen bestand als het voortbouwt op het fundament dat ons in de Schrift wordt aangereikt.

Kun je iets meer vertellen over wat dit fundament precies is?
Jezus Christus – om het Paulus na te zeggen: … en die gekruisigd. Je kunt ook zeggen: Jezus’ visie op God en zijn uitleg van de TeNaCH/Thora/Schriften. Die uitleg is te vinden in de Schrift alleen. Dat we dat soms te weinig vinden, dat we graag onze eigen vragen aan Hem hadden gesteld, dat is óns probleem.

Alverzoening, een dwaalleer?
Waarom een dwaalleer? Ik geloof dat de Alverzoening de diepste wens van God zelf is. Hij laat ons de keuze. Als iemand niet met God verzoend wordt, is dat in elk geval noch Gods verlangen noch Gods werk. Het werk door Christus volbracht is ruim genoeg om aan ieder mens genade in overvloed te bieden. Het afwijzen van Alverzoening door christenen, is in dat licht dus een smoes om niet ieder mens als (dwalend) schaap van Christus’ kudde te zien en te behandelen. Het is niet aan de Kerk om het aanbod van de genade al bij voorbaat in te perken en te beperken tot een bepaalde groep. De Kerk mag en moet het aanbod van Gods genade breed zaaien. Het oogsten is een zaak van Gods engelen. De Kerk hoort ervoor te bidden dat allen zich met God zullen laten verzoenen. Of dat uiteindelijk ook gebeurt, weet God alleen. Wij hebben echter uit te gaan van het maximaal haalbare – en zou dan voor God iets onmogelijk zijn?

Mooi gezegd! Hoe zie je de rol van Israël vandaag en in de toekomst?
Ah, dan is de eerste vraag: over welk Israël hebben we het? Het oude volk uit de Bijbel, zoals het aan Abraham is beloofd en later door de woestijn trok naar het beloofde land? Hebben we het over de joden uit Jezus’ tijd? Over het joodse “volk” in diaspora? Over de Joodse Staat, de republiek Israël die in 1948 door zionisten is uitgeroepen?
Je mag het volk Israël in Bijbelse zin Gods “eerstgeborene” noemen. Maar we weten ook dat het eerstgeboorterecht in Gods ogen geen onwrikbaar instituut is (zie Esau en Jacob). Ook joden zelf kunnen er zich – naar het Bijbelwoord – niet op beroepen: God kan uit stenen kinderen voor/van Abraham scheppen als het nodig is (Mat. 3:9). De taak van Israël in de wereld is het zichtbaar maken en uitbreiden van Gods heil in deze wereld: het heil is UIT de joden, maar niet uitsluitend VOOR de joden, maar voor alle volken!
In meer specifieke zin wordt dit zichtbaar en verwerkelijkt in Jezus van Nazaret. Een man uit het joodse volk, wiens boodschap van heil en zegen allereerst tot zijn eigen volk, maar allengs ook meer en meer voor de volken uit de heidenen bestemd was.
Daarmee is het hek van de dam: het evangelie voor de heidenen! Het antwoord op de vraag of daarmee nu de rol van het volk Israël is uitgespeeld, hangt m.i. af van het antwoord op de vraag in hoeverre dat volk zich nog steeds in dienst stelt van de Goddelijke opdracht om het heil des Heren in onze wereld bekend te maken.
De staat Israël zou daar een rol in kunnen spelen, voor zover deze staat “heil voor de volken” belichaamt. Zolang dat (nog) niet het geval is, kan die staat niet gelijkgesteld worden aan het bijbelse Israël en nog veel minder – zoals sommige christenzionisten het in extremis voorstellen – in de plaats komen van Christus zelf. De staat kan enkel een rol spelen voor zover hij zich conformeert aan de geboden van Christus (Grote Gebod, Bergrede). En dan ben je naast het sola Scriptura, sola Fide en sola Gratia aangekomen bij solo Christo/solus Christus. Maar mag je dat van een staat verwachten? Van Nederland doen we dat toch ook niet? En dus vind ik dat we de staat Israël net zo moeten bekijken en beoordelen als alle andere staten – het is een menselijke onderneming met alle feilen van dien.

Kunnen we als christenen iets van het hedendaags jodendom leren? Misschien rabbijnse exegese? Een manier van denken? Tolerantie voor meerdere interpretaties?

Dat lijkt mij wel, zolang het niet op basis van dweperij of van schuldgevoelens jegens het jodendom gebeurt. Je moet beseffen dat de hedendaagse rabbijnse theologie even ver van de tijd van Jezus en van die van de aartsvaders af staat als de hedendaagse christelijke theologie. Het jodendom moet evenveel en even grote hordes tot de teksten overbruggen als wij christenen. De vooronderstelling dat joden automatisch dichter bij de Thora staan dan christenen, is in dat licht niet houdbaar. De Thora is evenzeer “ons Boek” als “hun Boek”. Christenen (uit de joden en uit de heidenen) lezen het Oude Boek “door de bril van rabbi Jezus van Nazareth”. Dat is hun volste recht, hun voorrecht zou ik zeggen. Dat rabbijnse exegese iets kan toevoegen aan onze waardering voor Schrift en Evangelie lijkt me daarnaast evident. De kunst van het schriftgesprek met het hedendaagse jodendom lijkt mij, dat wij als christenen een terechte houding van bescheidenheid ten opzichte van de joodse Schriftinterpretaties niet moeten laten verworden tot een houding van onwetendheid of zelfs “tweederangsheid”. De christelijke interpretaties (op grond van de woorden van Rabbi Jezus) mogen en kunnen op gelijke voet met de joodse interpretaties in gesprek worden gebracht. In zo’n sfeer van gelijkwaardig gesprek valt er voor ons en onze gesprekspartners denk ik veel moois over onze God te ontdekken.

Welk onderwerp keert steeds weer terug op je pad?
De tekst waarmee ik intrede heb gedaan in mijn eerste gemeente (Pesse): 1 Corinthiërs 13. En dan met name de verzen 1 t/m 3.
In het licht daarvan komt ook steeds weer de visie van de kerk op Israël op mijn tafel. Want er is heel veel Israëltheologie, waarin de staat Israël (en ook het volk) wordt verafgood, en waarbij een theologie wordt gehanteerd die volslagen liefdeloos is tegenover de Palestijnen, de Arabieren en de moslims in het algemeen. Daar waar de waarheid liefdeloos wordt gepredikt over de ruggen van onze naasten, verwordt zij tot een leugen van de allerergste soort. En daar blijf ik mij tegen verzetten – het kan allemaal nog zo waar zijn en nog zo sluitend beredeneerd, zonder liefde stelt het geen ene moer voor.

Johan, hartelijk dank voor jouw bereidheid om mee te doen aan dit interview en voor jouw openheid.
Eigenlijk jammer dat we over deze vragen hier niet nog langer kunnen doorpraten. Mijn antwoorden zijn voor de vuist weg opgeschreven, zonder herziening achteraf, zoals ik meestal spreek en schrijf: "aus einem Guß". Dus er valt zeker nog meer over te zeggen, maar voor nu zeg ik: "Ik heb gezegd. Dixi."

dinsdag 24 augustus 2010

Geloof, werken en de dood in de pot.

Afgelopen weekend was ik op het Flevo Festival. Ik bezocht daar o.a. een programma van Herman Wegter van het TV-programma De Kist wat hij bij de EO maakt over de dood. Hij confronteert daarin zijn gasten met een grafkist en ondervraagt ze over hoe ze tegen de dood aankijken.
In een bepaalde aflevering werd ene Sander de Kramer geïnterviewd. Nog nooit had ik van deze persoon gehoord, maar zijn verhaal was zeer ontroerend. Hij vertelde dat hij negentig kinderen uit de diamantmijnen van Sierra Leone had gered. Er overkwam hem iets waardoor hij het moést doen, ook al zou het zijn dood worden. Door precies de juiste persoon te ontmoeten en nog meer toevalligheden die na elkaar volgden lukte het. Zag Sander de Kramer hierin nou ook de leiding van God?
Na enig aandringen van het publiek gaf Sander inderdaad toe dat hij hierin wel de leiding van God zag. Wat zou God tegen hem zeggen als hij in de hemel kwam? “Goed gedaan jochie...”, op een manier waarop hij Sander aan het lachen zou maken. God heeft immers wel humor.
Sander weet niet of God bestaat, maar hij denkt het. Hij hoopt het.
Toen kwam er een vraag uit het publiek. “Geloof jij dat God mensen na de dood een tweede kans geeft?” Dat had Sander inderdaad gezegd in het TV-fragment wat op Flevo werd getoond. Mensen zijn nooit helemaal slecht of helemaal goed, dus waarom zou God ze wel zo zwart wit beoordelen? “Nee hoor, je kunt nog zulke goede dingen doen, als je niet in Jezus gelooft ga je voor eeuwig naar de hel. Waarom probeer je eigenlijk te bewijzen dat je zo goed bent?” Met andere woorden: daar schiet je bij God toch niets mee op als je niet in Jezus gelooft. Sander antwoordde dat het voor hem geen bewijsdrang was, maar een innerlijke drive, die kinderen moésten gered worden.
“Waarom zoek je dan niet verder naar God en pak je zelf die eerste kans niet?”
Ik schaamde me voor deze reacties uit het publiek. Ik zag in Sander iets van een goddelijk ingrijpen waardoor kinderen uit de hel van de diamanthandel werden gered. Ik vond het bijzonder hoe Sander zonder grote woorden zei dat deze ervaring het al ís, waar zou hij dan verder naar op zoek moeten gaan?
Ik herinner me dat ik van Leo Feijen op Flevo ook eens wilde weten hoe hij nu over het hiernamaals dacht. Hij schreef een mooi boek over het sterven van zijn vader. Maar gelooft hij wel in de opstanding, vroeg ik mij af. Misschien schaamde iemand zich wel voor mijn vragen toen. Ook Brian McLaren kent dit fenomeen. Als hij schrijft over opkomen voor de armen, zorgen voor de planeet, is de eerste vraag die hij van christenen krijgt: hoe denk je over verzoeningstheorie? Oftewel, geloof jij wel volgens onze checklist?
Zou God te zwart wit zijn om enigszins verblinde christenen zoals wij een tweede kans te geven na dit leven? Wellicht mogen wij dan ingeschakeld worden om mensen uit de hel te redden, naar het voorbeeld van Sander. Ik weet het niet zeker. Maar ik heb een vermoeden. Ik hoop het. God heeft immers wel humor.