vrijdag 24 december 2010

De drie-eenheid


Welke associaties krijg je bij het woord drie-eenheid? Bij mijzelf komen bijvoorbeeld naar boven: dogma, verwarring, strijd. Ik heb mij lange tijd afgevraagd of dit dogma wel bijbels was. Er staat immers niet in de bijbel, niet met zoveel woorden in elk geval, dat God uit drie personen Vader, Zoon en Heilige Geest bestaat, ook al vormt deze triade wel een terugkerende uitdrukking in het Nieuwe Testament. Bij het woord God denk ik toch vooral aan de Vader. Ook Jezus lijkt vooral gefocust te zijn op de Vader als onderwerp van verering. Hoe kan het dan toch dat het christendom de drie-eenheid lange tijd heeft gezien en nog ziet als maatstaf voor orthodoxie? Uit ervaring kan ik zeggen dat er van toetreders tot bepaalde gemeenten wordt gevraagd om de trinitarische formulering van Nicea te ondertekenen. Enig doorvragen laat meestal zien dat vrijwel niemand dit op een bevredigende manier kan uitleggen. Of het laat zien dat elke gelovige weer zijn eigen interpretatie van dit dogma heeft. Ondanks de verlegenheid en verscheidenheid rond dit dogma, staat het toch vaak pal bovenaan het lijstje geloofsartikelen dat van belang wordt ge-acht in een christelijke gemeente.

Jodendom en Islam hebben grote problemen met de drie-eenheid. Een citaat uit het boek 'De Heer uw God is Een', een discussie tussen Lapide en Moltmann, geeft de visie van Islam en Jodendom als volgt weer: “Zo stelt de Koran: 'Spreek: Uw God is een enige God, er is buiten Hem geen god. Ongelovig zijn al diegenen die beweren dat God de derde van drie is, terwijl er maar Eén Enige is. Wanneer zij niet ophouden met dit te verklaren zal hen een smartelijk lot treffen.' De Talmoedwijzen zijn op dit punt wat milder dan de profeet Mohammed. Zij stellen vast dat deze trinitarische nevenschikking wel te kort doet aan het zuivere monotheïsme, maar ook dat dit geen doodzonde is zoals bijvoorbeeld afgoderij.” (pag. 18/19)
Dat roept bij mij vragen op en maakt het dogma op zijn minst toch kritiekwaardig, ook al ben ik geen Jood of moslim.

Het lezen van twee boeken van Eginhard Meijering hebben mij geholpen enig zicht te krijgen op de drie-eenheid en ook het belang ervan voor het christelijk geloof. Het bijzondere aan deze auteur, die 25 jaar lang lector theologiegeschiedenis was in Leiden, is dat hij goed op de hoogte is van kritisch- wetenschappelijke ontwikkelingen in de theologie maar toch blijft volhouden dat de drie-eenheid iets essentieels uitdrukt voor het christelijk geloof. Ook is hij zich ervan bewust dat het dogma een kloof schept tussen andere godsdiensten maar ziet dit niet als bezwaar.

Allereerst kort iets over het eerste boek wat ik van hem gelezen heb: “God – Christus – Heilige Geest: over de bedoeling en achtergrond van de drie-eenheid”. Dit boek geeft de geschiedenis weer die tot de formulering van Nicea-Constantinopel heeft geleid. Dit is wat mij betreft de beste manier om iets van de drie-eenheid te begrijpen. Er is namelijk een ontwikkeling geweest die tot dit dogma heeft geleid. Als je het woord drie-eenheid noemt klinkt daarin heel die ontwikkeling mee. Je kunt niet zomaar het eindproduct uit de 4e eeuw nemen en zeggen: dit geloof ik of geloof ik niet, punt. Je moet weten wat de bedoeling is geweest van dit dogma, wat men met dit dogma heeft geprobeerd uit te drukken.
Verder laat het boek nog iets belangrijks zien: de leer van de kerkvaders is niet eenduidig. Er kan simpelweg niet worden beweerd dat de kerkvaders, in het boekje worden Justinus, Irenaeus, Origenes en Athanasius behandeld, een eenduidige visie hadden op wat later is vastgelegd tijdens de concilies.

Het tweede boek wat ik van Meijering heb gelezen is “Wie is Jezus Christus?”
De leer van de drie-eenheid, ook al zijn er drie personen, hangt toch vooral op de relatie tussen Jezus en God. Dat merk je als je gaat discussiëren over dit onderwerp. Als je aangeeft er moeite mee te hebben, komt meestal als eerste de vraag: maar hoe zie jij Jezus dan? Want, zo wordt er vaak kort en simpel gezegd: Jezus is God. Een uitdrukking waar voor mijn gevoel toch de nodige toelichting bij hoort.
De tak van de theologie die zich bezig houdt met de vraag wie Jezus is, heet christologie. Tegenwoordig lijken de meeste hoogopgeleide theologen voor een zogenaamde lage christologie te kiezen. Laag wil zeggen: Jezus was een gewoon mens, een bijzondere profeet die het om God ging, maar zonder bijzondere pretenties omtrent zijn eigen persoon.
Hier tegenover kan je een hoge christologie stellen die bij de ontwikkeling van de drie-eenheid centraal stond: De eeuwige Zoon van God, of: Gods Logos/Woord kwam vanuit de eeuwigheid naar onze tijdelijkheid en nam de vorm aan van de mens Jezus uit Nazaret.
Meijering probeert in zijn boek aan te tonen dat, met de kennis van de moderne wetenschap, het niet zo hoeft te zijn dat een lage christologie meer voor de hand ligt dan een hoge.
Wel wil hij rekening houden met de consequenties van de resultaten van het kritische onderzoek. De kerk moet hier rekening mee houden, ook al blijven het waarschijnlijk altijd onbewijsbare hypothesen. Door het hele boek geeft Meijering aan dat als we geloven dat God Jezus uit de doden heeft opgewekt en Jezus nu de levende Heer is, de consequenties van wetenschappelijk onderzoek een betrekkelijk belang hebben. Dit belang kan positief zijn voor de verantwoording van het geloof.

Als voorbeeld geeft hij hiervan het onderzoek naar de opstandingsverhalen. De wetenschap stelt als hypothese dat het hier gaat om overgeleverde legendes, geen feitelijke historie. Meijering geeft er telkens de voorkeur aan om de hypothesen het voordeel van de twijfel te gunnen en na te gaan wat voor consequenties die voor het geloof kunnen hebben. Let wel dat dit iets anders is dan de wetenschappers hun gelijk te geven. Meijering stelt: de opstandingsverhalen kunnen legendarisch zijn, de opstanding zelf was een historisch gebeuren wat de basis vormt voor ons geloof. 'We mogen de diversiteit die het kritische onderzoek in de tradities omtrent Jezus' opstanding aanwijst juist dankbaar aanvaarden, omdat die diversiteit ons duidelijk maakt dat de opstanding niet kan worden gedefinieerd, maar wel kan worden geloofd' (pag. 46).
De diversiteit in opstandingsverhalen kan dus niet bewijzen dat de opstanding niet heeft plaats gevonden, maar drukt juist uit dat de opstanding zoiets wonderlijks was dat het eigenlijk niet in feitelijk proza kan worden uitgedrukt.

Een ander voorbeeld. De stelling die door een gezaghebbend theoloog is gedaan in de vorige eeuw: 'Inhoud van het evangelie, zoals Jezus het verkondigde, is niet de Zoon, maar de Vader'. Meijering onderzoekt de consequentie van de waarheid van deze hypothese en stelt zich de vraag of dit per se tot een lage christologie moet leiden. Een geloof in God legt namelijk alle nadruk op God en niet op de mens Jezus. Het gaat er volgens Meijering niet om of de persoon van Jezus later is vergoddelijkt, maar of we in Jezus de Schepper van hemel en aarde op een unieke wijze horen spreken en handelen. Als dat is zo, volgt de vraag wat Jezus meer is dan simpelweg een prediker. Het gaat er in het christelijk geloof volgens Meijering om dat de openbaring van God in Jezus beslissend is en niet zomaar een willekeurige openbaring. Een hoge christologie houdt in dat de eeuwige Zoon van God vanuit de hemel mens op aarde werd. Maar het is niet duidelijk of het voorbestaan van de Zoon letterlijk genomen moet worden. “Joden geloofden bijvoorbeeld dat de Wet al vóór de schepping bij God was. Bedoelden ze daarmee dat er al twee stenen tafels bij God waren, of dat God de hele Wet al in zijn gedachten had? (…) Anderzijds: wat is reëler dan wat in de gedachten van God bestaat?” (pag. 102).
“Belangrijk is wel dat Christus die titel (Heer) van God heeft gekregen en dat hij zo wordt genoemd 'tot eer van God, de Vader', zoals Paulus het in een bekende passage zegt (Fil. 2:9-11). (…) We hoeven ons ten aanzien van de evangeliën bepaald niet kritisch op te stellen om te veronderstellen dat de aardse Jezus de titel 'Heer' wel voor God de Vader, maar niet voor zichzelf heeft gebruikt.” (pag. 94)
Het is dus niet zo dat een hoge christologie door vondsten in de wetenschap bedreigd wordt, zelfs niet als blijkt dat Jezus zélf geen hoge christologie had. Het gaat er bij een hoge christologie om dat de mens Jezus van Nazaret, wiens inhoud van het evangelie de Vader zou zijn en niet de Zoon, door ons herkend wordt als de opgestane Heer door wie God een unieke en beslissende openbaring aan ons doet.

Nu terug naar de drie-eenheid. In de belijdenis van Nicea gaat het onder andere om het verschil of de eeuwige Zoon van God geboren of gemaakt is. Volgens Meijering wordt hiermee uitdrukt dat “de Zoon, die in Jezus mens wordt, niet een willekeurige openbaring van God is, maar dat de openbaring in hem tot het wezen van God behoort, dat God in hem openbaart wie hij is en wil zijn. Bij de maagdelijke geboorte, of liever: bij de ontvangenis uit de Heilige Geest gaat het erom dat de mens Jezus een directe scheppingsdaad van God is.”
Het gaat Meijering dus niet om de letterlijke woorden, maar om de bedoeling achter de woorden.
Dat wordt duidelijk in de volgende citaten:

De eeuwige Zoon nam de gestalte van Jezus van Nazaret aan en daarom was Jezus wie hij was, de mens die helemaal op God gericht was. Hij heeft gedaan wat wij niet kunnen. In hem is God als de Zoon gehoorzaam geweest aan de Vader. Bij die gehoorzaamheid wil God ons als gemeente betrekken. Hiermee hebben we ons dus aangesloten bij het dogma van de drie-eenheid. Een dogma is geen geloofswet, maar een dogma wil uitdrukken – in menselijke en dus gebrekkige woorden – wat voor het geloof kostbaar is. Het dogma is in de eerste plaats een belijdenis, vervolgens stof om over na te denken, maar het moet geen axioma worden op grond waarvan we gaan redeneren.” (pag. 114)

Het dogma van de drie-eenheid wil zeggen: God is geen dood punt, er is inderdaad maar een God, maar God is geen starre eenheid. (…) Deze leer kan ons helpen te begrijpen dat in Jezus God tot ons komt, en dat dit uiteindelijk de enige reden is waarom wij in de christelijke kerken nog steeds over Jezus willen spreken.” (pag. 115)

Een kritisch onderzoek dat wil bewijzen dat het trinitarisch dogma helemaal niet in de bijbel staat en daarom geen gezag kan hebben verschilt niet principieel van een onkritisch orthodox fundamentalisme dat met een aantal teksten bewijst dat dit dogma wel degelijk in de Bijbel staat en daarom door ons aanvaard moet worden.” (pag. 116)

Er zijn in de huidige tijd vele christenen die nog steeds van mening zijn dat het dogma van de drie-eenheid in die zin een fundamenteel geloofsartikel is dat het door alle ware christenen altijd is beaamd. Ik behoor niet tot hen, maar ben wel van mening dat de belijdenis van de drie-enige God van fundamentele betekenis is voor het verstaan en verwoorden van het christelijke geloof. Ik beoordeel de ontwikkeling die tot dit dogma heeft geleid dan ook positief. Ik ontken niet dat daarin betweterij en streven naar macht – aan alle kanten zowel bij ketters als orthodoxen – een rol hebben gespeeld.” (pag. 118)

Samenvattend: Meijering doordenkt de consequenties van de moderne wetenschap voor de christologie maar pleit op basis van de opstanding toch telkens voor een hoge in plaats van een lage christologie. Deze hoge christologie sluit aan bij wat volgens hem de bedoeling is van de drie-eenheid en deze verwoordt vervolgens wat fundamenteel is voor het christelijk geloof: In Jezus komt God tot ons. Ook al heb persoonlijk nog steeds veel vragen en bedenkingen bij het dogma, door het lezen van Meijering ben ik het toch wat positiever gaan waarderen. Bij de bedoeling ervan kan ik in elk geval aansluiten.