woensdag 4 juli 2007

Zichzelf accepteren


uit: Hij leerde in hun synagogen, Pinchas Lapide (H4, blz 83,84)

De mystici van de middeleeuwse Kabbalah plachten te zeggen: de naaste is altijd een deel van jezelf; in elk medemens ben je in een kiem aanwezig: niet-liefde tot de naaste wreekt zich dus aan het eigen ego, dat ten hemel schreit tegen het masochisme van de liefdeloosheid. Want elke vorm van haat is ten diepste: haat tegen jezelf. Elk bewijs van liefde is in feite een dienst-aan-het-ik; altruïsme is dus niets anders dan verlicht egoïsme, dat bij machte is de gevangenis van de eigen huid op te blazen.
Maar het gebod van de naastenliefde is niet absoluut, het is verankerd in de liefde tot uzelf. Over zelfliefde moet daarom nog iets worden gezegd. Tot voor enkele jaren kwam in de theologie meestal slechts de acceptatie van de mens door God en de acceptatie van de medemens door zijn naaste voor. De acceptatie van de mens door zichzelf daarentegen werd verboden als zijnde egoïsme en zelfverheerlijking - want de bijbel leek immers het tegendeel te eisen: zichzelf verloochenen en de naaste accepteren.
En zo eiste een dogmatisch rigorisme de zelfverloochening van een mens als de nu eenmaal geboden christelijke houding. Als christelijk gold een handelen in principe slechts dan, wanneer het degene die handelde, zelf pijn deed. Dit moreel recept reikte van de kluizenaars in de egyptische woestijn en de flagellanten uit de Middeleeuwen via de gereformeerde burgervaders van Genève en de piëtisten in Wuppertal tot aan de grote Kant in Königsberg. In de kinderkamers en op de kazernepleinen heerste dezelfde destructieve moraal van de tucht, waarvan het belangrijkste thema luidde: Het eigen ik van de mens moet eerst worden gebroken. De gevolgen waren talloze psychische verminkingen, waaraan vele kerken hun zegen gaven - onder voorbehoud dat een dergelijk masochistische zelfverloochening niet uitmondde in zelfmoord. Pas de moderne psycho-analyse heeft in onze tijd de theologie herinnerd aan de oeroude hebreeuwse bijbelse wijsheid, dat zelf-acceptatie nog niet betekent egoïsme, maar behoort tot een zinvol leven.
Zichzelf accepteren betekent ja zeggen tot zichzelf, hoewel men is zoals men is en zoals men misschien helemaal niet zou willen zijn. Zijn tekort schieten toegeven en nochtans niet omkomen in schuldgevoelens of zelfmedelijden; zijn eigen lichaam en aanleg verdragen en afscheid nemen van datgene wat men van zichzelf gewenst had, de projectie die men van zichzelf heeft ontworpen; de richting en de grenzen van zijn eigen begaafdheid onderkennen en niets onmogelijks van zichzelf eisen; wanneer men te hoge eisen aan zichzelf stelt kan dat snel leiden tot verachting van zichzelf, hetgeen tenslotte eindigt in een zichzelf haten, dat alle liefde verleert.
Alleen in de mate waarin iemand zichzelf heeft geaccepteerd, is hij in staat om ook anderen te accepteren. Dat wist reeds Hillel, een leermeester uit de Farizeeën, die door verscheidene onderzoekers werd beschouwd als een van de leraren van de jonge Jezus. Hij liet ons de spreuk na die in de loop der tijd in de scholen van Israël tot een leerdicht is geworden:

'Wanneer ik niet voor mij ben, wie is dan voor mij?
Zolang ik echter slechts voor mijzelf ben, wat ben ik dan?
En indien niet nu, wanneer dan wel?'

Geen opmerkingen: